Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Doch [22]een jongeling uit de jongelingen boodschapte het aan Abigail, de huisvrouw van Nabal, zeggende: Zie, David heeft boden gezonden uit de woestijn, om onzen heer [23]te zegenen; maar hij is tegen hen [24]uitgevaren. 22. Te weten, een van Nabals knechten. 23. Dat is, te groeten, en veel geluk te wensen, gelijk Gen.31:55. 24. Het Hebreeuwse woord, hetwelk hier gebruikt wordt, is bij gelijkenis genomen van een roofvogel of grijpvogel, die met geweld en snellijk op een aas valt, om dat te verscheuren. Alzo, wil hij zeggen, heeft Nabal de boden Davids met bijtende en spijtige woorden bejegend en afgewezen, hen toesnauwende alsof hij hen had willen bijten.